Beurtvaart

Drukte in Gorredijk
Beurtvaart is een aan vergunningen gebonden vrachtvaart, waarbij goederen volgens een vaste dienstregeling langs een vast aantal havens werd vervoerd. In Nederland werden goederen voornamelijk vervoerd door beurtschippers. Zij voeren om beurten op één of meer trajecten (bijvoorbeeld Amsterdam - Haarlem) en hadden daar een vast dienstrooster voor. Toen het stadsbestuur van Amsterdam klachten kreeg over het goederenvervoer naar Haarlem, grepen zij terug op de Franse maatregelen:

De Messageries Royaux 1576

Gorredijk
De vrachtbrief voor vervoer over land deed ver na de oudheid zijn intrede, voor het eerst in Frankrijk. Daar was de opvatting dat de weg koninklijk domein was en dat de vorst alle baten van het gebruik van de weg toekwamen. In 1576 leidde dat tot de Messageries Royaux, ambten die werden verpacht aan de hoogste bieders. De vervoerders mochten pakketten van 25 kilogram en minder vervoeren, waaronder ook brieven. Het briefvervoer, met uitzondering van lettres de voitures (vrachtbrieven), was een monopolie. Later werd het gebruikelijk om de geadresseerde op voorhand op de hoogte te brengen van de komst en precieze inhoud van een zending. In 1685 werd in Nederland de adresbrief ingevoerd, in de volksmond het ?beurtvaartadres? genoemd. Alle beurtschippers waren verplicht die te gebruiken. In tegenstelling tot in Frankrijk werd aan de Nederlandse vrachtbrief geen eisen gesteld. Beurtschippers moesten "op hun beurt" wachten met het laden van een vracht en "om de beurt" mochten ze afvaren. Vandaar het begrip beurtvaart. Beurtschepen vervoerden personen, vee of goederen. Hiervoor golden vaste prijzen. Uit een tarievenlijst van de beurtdienst van Sneek op Amsterdam blijkt dat in 1845 voor 3 gulden een koe vervoerd kon worden; dode eenden gingen voor 5 cent per stuk mee. Het belangrijkste kenmerk van de beurtvaart was de grote mate van reglementering. De beurtschipper voer op gezette tijden tussen vaste bestemmingen op en neer. Ook werd de beurtvaart gekenmerkt door tal van bepalingen, zoals vaste tarieven voor bepaalde producten en trajecten en een vast aantal schippers dat op een bepaald traject mocht varen. Op deze manier wisten de stedelijke centra zich verzekerd van een regelmatige vervoerscapaciteit en daarmee van de aan - en afvoer van producten. Vaak bestonden overeenkomsten tussen steden en dorpen betreffende de organisatie van de beurt. De opkomst van de beurtvaart moet daarom worden gezien in de context van een toenemende behoefte van stedelijke centra aan meer geregeld vervoer over water. Deze ontwikkeling kan worden geplaatst in de 16e eeuw. Ook voor de schippers bood deze organisatievorm voordelen: een redelijk bestaan was gegarandeerd. Immers de lokale overheden verleenden slechts aan een beperkt aantal schippers een vergunning om de verbinding te onderhouden, met als gevolg dat de onderlinge concurrentie in banen werd geleid.

Van 1880 tot 1918

De volharding
Toen het beurtvaartmonopolie in 1880 verdween, organiseerden de beurtvaartschippers zich en ontstonden belangenverenigingen. Deze verenigingen zochten naar formules om de aansprakelijkheid uniform en acceptabel te regelen. Dat leidde in 1912 tot de eerste Algemene Stoom- en Zeilbootcondities. In 1918 werd het gestandaardiseerde beurtvaartadres geïntroduceerd. Een belangrijke concurrent van het binnenlands vervoer over water werd rond 1850 het vervoer per rail. Op de Rijn werd de beurtvaart officieel wat eerder afgeschaft met de 'Acte van Mainz' uit 1831. Daarin werden de stapelrechten van steden en de privilegiën van beurtschippers vervallen verklaard. 1927: de onderneming Beurtvaartadres Begin twintig jaren werd een uitgever van beurtvaartadressen, de Algemene Goederenvervoer-, Assurantie- en Handelmaatschappij, in het leven geroepen. Die uitgever werd in 1927 de Maatschappij tot Instandhouding van het merk Beurtvaartadres (de onderneming Beurtvaartadres). De aandelen werden verkocht aan twee beurtvaartbelangenverenigingen.

Het beurtschip

Gorredijk
Een beurtschip was niet een specifiek type schip, maar kon elk soort binnenvaartschip zijn dat voor de beurtvaart werd gebruikt: aakjes, pramen, snikken, tjalken etc. De beurtvaart onderhield tussen bepaalde plaatsen geregelde diensten, oorspronkelijk in vastgestelde volgorde (beurt), met vracht- en (vooral in Zeeland)- personenvervoer. De oudste beurtveren ontstonden in het begin van de 16e eeuw, maar daarvoor sprak men al over marktschepen, die het vervoer op marktdagen verzorgden. In het begin van de 20e eeuw was de motorpakschuit erg populair.

Beurtvaart in Friesland

In een waterrijk gebied als Friesland, met slechte verbindingen over land, waren schepen een beter vervoermiddel dan wagens en rijtuigen. Voor de Friese economie had het water een onmisbare rol. Onder toezicht van het Centraal Bureau werd vanaf ongeveer 1500 een wijd systeem van kanalen en vaarten aangelegd. Het werd het fundament onder de kapitalistische Friese markteconomie. De elf Friese steden kregen vanaf eind 16de eeuw als markt- en overslagplaatsen steeds meer een centrumfunctie in het waternetwerk. En daarmee tevens een politieke machtspositie. Langs het water ontstonden grote koopmanswijken.