De sluis- en brugwachters

Brug en sluis te Hemrik"
De negen sluizen in de compagnonsvaart overspannen een peilverschil van twaalf meter. De stichting van de sluizen, de eerste rond 1630 in Gorredijk en de laatste bij de Scheid, de provinciegrens met Drenthe, bracht de bouw van sluiswachterswoningen mee. In veel gevallen ook de vestiging van neringdoenden (winkeliers en en ambachtslieden tot gevolg, in de eerste plaats schippers die bij de sluis ligplaats kozen en uiteraard ook veenarbeiders, zodat ter plaatse een bebouwing ontstond. Gebruik van sluizen en bruggen, inclusief het gebruik van woning, werd door de compagnons verpacht. De verlaatmeester genoemd (in Gorredijk werd trouwens Andries Bruchts als sluisman vermeld en in Lippenhuizen was Gerryt Johannes toen vailaatsman), moest de pachtprijs terugverdienen en daarbij een redelijk inkomen verwerven uit de heffing van tollen volgens voorgeschreven tarieven. Daarbij was natuurlijk van belang, dat het aantal passanten overvloedig was. In de tweede helft van de I9de eeuw waren dat er dikwijls meer dan tienduizend per jaar, het maximum in Gorredijk was zelfs anderhalf keer zoveel.

Overeenkomst & verpachting

Nanningaverlaat rond 1920"
Als voorbeeld enige voorwaarden uit de overeenkomst, die de compagnons in 1846 sloten met Hendrik Tjibbeles Jonkman betreffende de verpachting voor drie jaar van de opkomsten der tollen van het Wijnjeterper Vallaat met gebruik van de bijbehorende woning. De jaarlijkse huur bedroeg f 105,-, waarbij de huurder naast zijn borg als zekerheidsstelling voor huur en eventuele andere kosten op eerste aanvraag ook een stuk onbezwaard onroerend goed van genoegzame waarde bij notariële akte "ten hypotheek" moest stellen. Daarentegen gaven stremming van passage wegens reparatie van de sluis of slatten van de vaart en slechts ten dele kunnen gebruiken van het huis bij herstelwerk geen aanspraak op schadevergoeding of vermindering van huurprijs. De huurder moest voor het opwinden der rinketten (schuiven) de deuren en drempels van het vallaat klaar en zuiver maken, bij verbeurte van een gulden voor iedere overtreding. Over het algemeen moest gestroomd worden, als het water over de bovenste deuren liep. Het schutten moest door de huurder zelf of door zijn knecht tweemaal daags geschieden, 's middags om één uur en 's avonds om zeven uur. Het mocht bovendien:
  • als een schip met levend vee of bijen moest passeren, in welk geval dadelijk moest worden doorgelaten;
  • als er zoveel schepen lagen, dat de kolk daarmee geheel vol was;
  • als het water over de bovenste deuren liep en dus waterverlies door het schutten geen bezwaar vormde.
Restauratie Nanningaverlaat in 1930
Op overtreding betreffende het stromen stond een boete van drie gulden en voor een tekortkoming betreffende het schutten gold het dubbele. Laatstgenoemd bedrag werd eventueel als beloning uitgekeerd aan een schipper die zo'n overtreding aan de compagnons-opziener ter kennis bracht. Bij herhaalde overtreding konden de compagnons het huurcontract dadelijk doen eindigen. Overladende schippers moesten worden verplicht, tweehonderd ellen boven of beneden de sluis te blijven en daarbij ruimte te maken voor passerende schepen, "bij poene van een gulden" ten voordele van de sluiswachter. Schippers die deze of eventueel andere boetes niet wilden betalen, moest het gebruik van de vaart worden ontzegd door ze niet door de sluis te laten passeren. De sluiswachter was wel verplicht, op de plaats van overlading de vaart op diepte te houden. Ook moest hij weg en voetpad langs de vaart onderhouden vanaf het vallaat tot aan de grietenij grens met Ooststellingwerf, terwijl bovendien tot zijn verplichting hoorde het tweemaal per jaar teren van het houtwerk aan de (toen al stenen) sluis. Van de door de compagnons voorgeschreven tollen, die dus ten voordele kwamen van de sluiswachter, een paar voorbeelden:
  • Van ieder vaartuig buiten de gewone schuturen tien cent.
  • Van ieder schip, praam of snik met bijen geladen, op de schuturen dertig cent en op buitengewone tijden zestig cent.
  • Van iedere tjalk, groot of klein, geheel of gedeeltelijk geladen met hout, steen, takken, zoden, hooi, stro, vruchten te velde.
  • Alle goederen van welken aard ook, alleen mestspeciën uitgezonderd (hiervan werd in het algemeen geen tol geheven) veertig cent op het schutuur en vijftig cent op buitengewone tijden.
  • Van ieder kofschip, praam of snik als boven dertig cent.
  • Van iedere praam zand tien cent.
Dat de compagnons de bediening van de sluizen later anders regelden, blijkt uit een rekening uit 1858. Bovengenoemde Hendrik Jonkman ontving daarbij als gaarder bij de sluis te Wijnjeterp van de compagnons voor gaarloon van 12 mei 1857 tot 12 mei 1858 een bedrag van f 275,70, gespecificeerd als volgt:
52 weken gaarloon á vijf gulden per week. f 260,-
3 procent van de gaarpenningen over dat jaar ten bedrage van f523,55   15,70
f 275,70
1894 verbinding met Drenthe.
Een contract uit 1838 van de compagnons met Antje Broers Bloemberg, weduwe van Klaas Jans Nysink, betreffende drie jaar huur van het Fochteler Vallaat met huizing en aangelegen land, bevatte grotendeels dezelfde soort bepalingen als dat voor het Wijnjeterper Vallaat. De jaarlijkse huurpenningen á honderd gulden moesten worden betaald "in gouden of zilveren goeden gangbaren gelde aan handen en ten huize van de Compagnons Opziener te Oosterwolde". De gewone schuturen waren hier "des voordemiddags om elf uur en des nademiddags om vijf uur". De huurdersche moest zorgen dat door schippers of andere personen geen turfmot of andere vuiligheid in de vaart werd geworpen en als dat wel gebeurde moest zij het laten uitleiken. Zij moest de vaart boven het vallaat jaarlijks tweemaal van drijfruit zuiveren en dit achter de wallen brengen. De doornen en struiken op de vaartswallen staande moest zij goed afkappen en schoonhouden. Ook na de overname van de vaart door de provincie bleef de taak van de bij haar in dienst zijnde verlaatmeesters en brugwachters volgens hun instructie veelomvattend. Zij moesten bij hun ambtsaanvaarding in handen van de Commissaris des Konings of van het lid van Gedeputeerde Staten die hem verving, voor het in elk opzicht eerlijk en getrouw waarnemen van hun betrekking de eed of belofte afleggen. In de eerste plaats hoorde uiteraard tot hun taak het schutten en doorlaten van schepen, waarvan de gegevens, namenlijk aantal, grootte en betaalde schut- en bruggelden moesten worden aangetekend en volgens aan hen verstrekte staten doorgegeven. 's Nachts mocht niet worden geschut en op maandagmorgen was er een vrij schutuur. Wie weet, mogelijk hield dat laatste wel verband met het door Waling Dijkstra in "Uit Frieslands Volksleven" genoemde, ook wel onder schippers heersende bijgeloof, geen werk van enige betekenis op een maandag te beginnen. Er zouden namenlijk drie ongelukkige maandagen in een jaar komen en men wist niet op welke datums dat zou zijn. Het vrije schutuur zou hen dan over de streep kunnen trekken. Op zondagen en erkende christelijke feestdagen werden alleen bij zonsopgang de voor de sluis liggende schepen geschut.
Opruimen "waterpest" bij het Wijnjeterper Verlaat in 1973.
De waterstanden op beide panden moesten dagelijks worden aangetekend en op door de hoofdingenieur aan hen verstrekte staten worden doorgegeven. Oosterwolde De brugwachters moesten de brug openen zodra een vaartuig binnen de handwijzers was genaderd en de schipper door roepen het verlangen tot doorvaren te kennen had gegeven. Van 's avonds een uur na zonsondergang tot 's morgens een uur v66r zonsopgang waren de bruggen gesloten, behalve voor beurtschepen en schepen, geladen met bijen of levende have. Brug- en sluiswachters mochten in de vaart alleen met een hengel vissen, voor het gebruik van netten of andere vistuigen was een vergunning van Gedeputeerde Staten nodig. Ook eenvoudige onderhoudswerkzaamheden behoorden tot hun taak. Zo moesten sluisdeuren, drempels, rinketten, schuiven en dergelijke ten allen tijde goed gangbaar en vrij van onreinheden worden gehouden en ijzerwerk naar behoren gesmeerd. De brugwachters moesten de brug openen zodra een vaartuig binnen de handwijzers was genaderd en de schipper door roepen het verlangen tot doorvaren te kennen had gegeven. Van 's avonds een uur na zonsondergang tot 's morgens een uur v66r zonsopgang waren de bruggen gesloten, behalve voor beurtschepen en schepen, geladen met Brug- en sluiswachters mochten in de vaart alleen met een hengel vissen, voor het gebruik van netten of andere vistuigen was een vergunning van Gedeputeerde Staten nodig. Ook eenvoudige onderhoudswerkzaamheden behoorden tot hun taak. Zo moesten sluisdeuren, drempels, rinketten, schuiven en dergelijke ten allen tijde goed gangbaar en vrij van onreinheden worden gehouden en ijzerwerk naar behoren gesmeerd.
Tegeltableau helling P.A. van der Werf aan de Molenwal te Gorredijk.
Tegen de deuren drijvende ruigte en turf moesten geregeld worden opgehaald, terwijl bij enige lekkage van de houten deuren en schuiven als voorlopige voorziening voldoende moest worden bemot (met turfmolm gedicht). Bij vorst moesten alle metselwerken en de sluiskolk vrij van ijs worden gehouden, terwijl bij gladheid bruggen en verhardingen met zand moesten worden bestrooid. Tweemaal per jaar moesten de verlaten en daarbij behorende draaien en loopbruggen worden schoongemaakt en opnieuw geteerd. Brugwachters, die het brugdek dagelijks één- of meermalen moesten vegen en ook verder uiteraard de brug moesten schoonhouden, hadden bovendien tot taak jaarlijks driemaal het brugdek te teren en daarna te bestrooien met geklopte schelpen of hamerslag (verbrande ijzerschilfers). De kosten van aanschaf van voor het onderhoud nodige materialen als bezems, teer, smeerolie en zand waren voor rekening van de sluis- en brugwachters. Dat gold ook voor materiaal, dat nodig was voor het in schouwbare staat houden van bij een sluis horende wegen en/of voetpaden, wat ook onderdeel van hun werk vormde. Bij de sluis van Wijnjeterp hoorde daarbij zelfs, net zoals bij de compagnons het geval was geweest, het onderhoud van de weg langs de vaart tot aan de grens met Ooststellingwerf. Het jaarlijks in de tweede helft van juli uitsnijden, ophalen en wegvoeren van de oeverbegroeiing en het verwijderen en afvoeren van struiken en distels van de wallen behoorde ook tot de taken van sluis- en brugwachters. Eerst genoemden moesten dit doen voor het pand boven hun sluis, met uitzondering van die van Wijnjeterp, wiens gedeelte van het elfeneenhalve kilometer lange bovenpand liep tot de grens met Ooststellingwerf. Van het stuk tussen die grens en het Fochtelooverlaat hadden de brugwachters van Donkerbroek en Oosterwolde en de wachter van genoemd verlaat elk een gedeelte te verzorgen. Voor de verlaatmeester-brugwachter te Gorredijk gold nog als bijzondere bepaling, dat hij er voor moest zorgen dat de schepen die op weekmarktdagen in de sluis lagen te lossen of te laden, deze na afloop daarvan ten spoedigste verlieten. Op andere dagen mocht op het schutuur en gedurende het schutten zonder noodzaak in het verlaat niet worden gelost of geladen. Dat een Gorredijkster sluiswachter de kolkdeuren wel gebruikt heeft om als deurwaarder op te kunnen treden, heeft Hans de Jong in zijn wekelijkse rubriek in De Woudklank vermeld.
Skûtsje in de sluis te Gorredijk.
Een kleinzoon van Pieter Ates van der Werff, die in de laatste twee decennia van de I9de eeuw in Gorredijk een scheepswerfje had, vertelde dat zijn grootvader eens zonder succes moeite had gedaan om een vordering op een schipper te innen. Toen die onwillige schuldenaar op een keer met zijn schip in de sluiskolk lag hield sluiswachter Fokke Jans Landmeter, die van het geval op de hoogte was, de deuren gesloten en waarschuwde de werfbaas. Die kwam toeschieten en de schipper kon niet eerder doorvaren dan nadat hij tussen de gesloten sluisdeuren de openstaande rekening had voldaan. Ook het bedrag van een gemeentelijke belastingaanslag moet in die tijd op deze manier door de politie, uiteraard in samenwerking met de sluiswachter, van een weigerachtige schipper geïnd zijn.