Pageviews = 2Blz = 4






De Opsterlandse Compagnonsvaart

De Opsterlandse Compagnonsvaart
Alles wat hiervoor verteld is over het zware leven van de turfgravers, de droogmaaksters en de mensen die de schepen beladen, is een gevolg van die lange vaart, helemaal vanuit het Lage Midden van Friesland tot aan de grens met Drenthe. Toch is die vaart een levensader geweest voor het gebied dat ermee ontsloten werd. Een levensader die een kleine groep welgesteld heeft gemaakt, maar die de mensen die het zware werk moesten doen, meestal even arm heeft achtergelaten als zij bij het begin van de vervening waren. Drie á vier generaties die amper het hoofd boven water konden houden; ja soms zelfs hongerleden. De grote betekenis van de Compagnonsvaart voor een heel gebied kwam voort uit het transport door de vaart. Naast het eerste doel, de afvoer van de turf; werd er veel meer per schip vervoerd: denk aan de bevoorrading van winkels, personenvervoer, aanvoer van bouwmateriaal en dan vooral ook aan het materiaal voor de verharding van de zandwegen in en bij de dorpen langs de vaart. Dan was er nog de terpaarde en de compost, die per schip werd aangevoerd, en waarmee de van nature arme grond is verbeterd. Toen de kunstmest kwam, ging die langs dezelfde waterweg. Vooral kunstmest maakte het mogelijk boerderijen te stichten op de dalgronden.

Schipperspaadje tussen Oosterwolde en Applescha
De toenemende landbouw en veeteelt zorgden voor werkgelegenheid en zo stimuleerde de wat betere positie van de ene groep die van de andere. Het is minder dan dertig jaar geleden dat door de particuliere en cooperatieve handel in landbouwbenodigdheden aan de Compagnonsvaart, de kunstmest gedeeltelijk nog per schip werd aangevoerd. Curieus voor de dorpen aan de vaart waren nog een paar bedrijvigheden via het water, n.l. de potschippers en de scharenslijpers. De potschipper had een winkel aan boord in potten en pannen en andere huishoudelijke artikelen. Hij lag met zijn schip in een dorp enige dagen aan de wal, zodat de mensen zijn winkel konden bezoeken. Ook legde hij aan bij boerderijen aan de vaart. De scharensliep had aan dek van zijn kleine scheepje een slijpsteen op wielen staan. Hij voer, evenals de potschipper, van dorp tot dorp, en duwde dan zijn met de voet aangedreven slijpmachine langs de huizen. In Appelscha is het nu zo belangrijke toerisme met de Compagnonsvaart verbonden. Veel bossen ten zuiden van het dorp zijn door werkloze veenarbeiders aangelegd. Zij werden betaald uit een speciaal voor hen ingesteld fonds. Vanuit hun bijzonder slechte sociale positie - zij werkten voor een hongerloon - hebben zij het latere luxe toerisme mee mogelijk gemaakt. Velen die nu de Turfroute bevaren vertoeven enkele dagen in Appelscha om uitstapjes te maken in de bossen.

Jan Lycklama
Aan het begin van de 18de eeuw bestond het eerste deel van de vaart al en was in handen gekomen van de familie Lycklama Nijeholt en aanverwanten. Zij vormden met elkaar de Opsterlandse Compagnons. Met vooruitziende blik had deze familie grote stukken veen aangekocht langs het toekomstige tracé van de vaart en aan het eindpunt bij Fochteloo en Appelscha. Ook zagen zij kans om in dat gebied politiek aan de touwtjes te trekken. De gemeente Ooststellingwerf is achtereenvolgend door negen leden van die familie als grietman (burgemeester) bestuurd. Verder bezaten de Lycklama's à Nijeholt de Smildervaart en grote veengebieden aan dat kanaal. Het was de bedoeling om de Opsterlandse Compagnonsvaart met de Smildervaart te verbinden. Zo kon ook de Drentse turf van de Lycklama's door Friesland worden afgevoerd. Problemen die Drenthe had met de afvoer van turf door Overijssel naar het IJsselmeer werden opgelost. Zij hadden toen geen belang meer bij turfafvoer lans de Opsterlandse Compagnonsvaart. Een nieuw probleem had zich echter aangediend: Drenthe wilde geen water verliezen door een schutsluis op de provinciegrens. Zij zijn de afspraak om de vaart tot aan de Tjonger te graven niet nagekomen en zo hebben de Opsterlandse Compagnons ook dat stuk aangelegd. Op de provinciescheiding, kortweg de Scheid genoemd, liet men als waterkering een dam en een strook veen zitten. Het heeft bijna vijftig jaar geduurd voordat deze dam vervangen is door een sluis: de Damsluis. Het meeste veen bij Appelscha en Fochteloo was toen al afgegraven en langs de Compagnonsvaart afgevoerd.

Compagnons en de vervening

De Lycklama vaart ten noorden van Ravenswoud
De Compagnons verkochten het veen aan de veenbazen. Soms werden die tegen betaling ook eigenaar van de ondergrond, en dan konden er één of meer boerderijen worden gesticht. Zo konden zij, nadat het veen verdwenen was, hun welvaart consolideren voor hun nageslacht. Bij het midden in het veen ontstane dorp Ravenswoud (aan de Derde Wijk) werden door de Compagnons grote stukken dalgrond met bos beplant. Zo ontstonden de prachtige Compagnonsbossen. Ook de Lycklamavaart, ten noorden van het dorp, herinnert aan de vroegere bezitters van het veen, evenals in Appelscha het compagnonshuis Augustinus State; een huis waarin de Compagnons bij elkaar kwamen als er zakelijk wat te regelen viel in Appelscha. Augustinus Lycldama à Nijeholt was één van de eerste eigenaren van de Opsterlandse Compagnonsvaart. Ravenswoud is pas sinds 1952 een zelfstandig dorp. Daarvoor werd het Appelscha 3de wijk genoemd. Begin 1900 woonden er nog maar twintig gezinnen. Het was eigenlijk een vreemde vestigingsplaats, zover van het dorp langs de vaart, en dat in een tijd dat men zich lopend moest verplaatsen.

Augustinus State
Die plaats zou door een veenbaas of enkele veenarbeiders kunnen zijn gekozen zodat de laatsten dichter bij hun werk konden wonen. Het kan echter ook te maken hebben met de bepaling dat er langs de Compagnonsvaart geen huizen mochten worden gebouwd die minder kostten dan driehonderd gulden. Een arbeider kon dat niet betalen, daarmee werd voorkomen dat er krotten in het dorp kwamen; de machthebbers wilden hun woonomgeving netjes houden! Automatisch ontstonden er zo, wat achteraf, nederzettingen waar alleen maar arbeiders woonden. Het werd tijd dat Domela Nieuwenhuis zou komen. En toen hij kwam, hebben de arbeiders van de Derde Wijk er het kleine uur lopen stellig voor over gehad om in het café bij de eerste brug in Appelscha naar zijn toespraak te luisteren. Bij Ravenswoud ligt nog een herinnering aan de vervening en de ontstaansgeschiedenis van het dorp: het oude patroon van veenwijken. Dit belangrijke monument dreigt dicht te slibben en dicht te groeien. Gelukkig lijkt het erop dat dit unieke gebied in oude toestand bewaard zal blijven.

De afvoer van de turf en pleisterplaatsen aan de vaart

Een Snik
In de tijd dat de Opsterlandse Compagnonsvaart nog een echte turfroute was, werden er in de topperiode (1850-1880) jaarlijks tussen de 50 en 60 miljoen turven door de vaart afgevoerd. Er waren toen nog geen motoren om de schepen voort te stuwen. De gemakkelijkste manier van transport was per zeilschip. Recht tegen de wind in kon er natuurlijk niet gezeild worden en laveren ging niet in de smalle Compagnonsvaart. Veel schepen werden daarom door de schippers zelf of door hun vrouwen en kinderen voort getrokken. Dan waren er nog de snikkejagers. Dit waren mensen die zich met een paard verhuurden om een schip een eind weg te brengen. Het woord snik of snikke duidt volgens het Frysk Wurdboek op schepen die voor de binnenvaart werden gebruikt. Ook de trekschuit voornamelijk voor personenvervoer werd snikke genoemd. Oorspronkelijk was het de naam van een bepaald type schip, zoals dat hierbij is afgebeeld. Door de berm langs de vaart liep het "schipperspaadje" (jaagpad), een smal door mensen en paarden uitgesleten pad.

Buurtschappen

Een Snik
Langs de Compagnonsvaart zijn bij bruggen en sluizen veel kleine buurtschappen ontstaan denk aan Petersburg en Moskou ten noorden van Donkerbroek en Klein Groningen onder Wijnjewoude. Soms ontstonden er ook nieuwe dorpen als Gorredijk, Nijbeets en het eerder genoemde, veel jongere Ravenswoud. In de dorpen en ook in sommige buurtschappen stond bij een brug of sluis haast altijd een café. Een snikkejager kon met een schipper afspreken om het schip tot een bepaald café te brengen om daar dan te wachten op eventuele vracht voor de terugweg. Een paar kilometer voorbij Oosterwolde, in de richting van Appelscha, stond vroeger een speciale schippersherberg, Veenoord genaamd. Veenoord was de naam van een klein gebied daar en het sloot voordat de vaart er was, aan bij het zuidelijker gelegen Venekoten. Plaatselijk is daar vroeger turf gegraven. Het huis stond oorspronkelijk bij Makkinga en was een opzichterswoning. Waarschijnlijk heeft er een opzichter in gewoond die toezicht hield op het graven van de vaart; de woning werd verplaatst in de tijd dat het stuk vaart tussen Oosterwolde en Appelscha werd gegraven. Het lijkt erop dat opzichter en huis met de vaart zijn meegereisd. Dichter bij Appelscha wonen had weinig zin, want de vaart liep daar bij de eerste sluis uit op het immense onbewoonde veengebied. Het dorpje Appelscha lag westelijker. Het was gemakkelijker niet te ver van een grote plaats te wonen: Oosterwolde telde toen 500 zielen. Begin 1800 had Appelscha 150 inwoners. Het huis kreeg na verplaatsing de naam van de streek aan de voorgevel naast een muuranker met het jaartal 1820.

Het café van Hiske Hoopstra onder Terwispel
Het is niet meer na te gaan of het huis Veenoord daar eerst nog echt dienst heeft gedaan als opzichterswoning of dat het meteen een herberg is geworden. Naamgeving duidt op een herberg, maar de naam kan ook een aantal jaren na de verplaatsing zijn aangebracht.Aan de vaartzijde had het huis een flinke deur die toegang gaf tot een ruime gelagkamer, hier hebben vast veel snikkejagers gewacht op een vracht voor de terugweg. Veenoord was een bij de streek passend café: niet hoog opgetrokken en daardoor weinig ogend. Binnen was er meer ruimte dan het aanzicht deed vermoeden; jarenlang hebben er, toen het geen café meer was, twee gezinnen gewoond. Naast schippersherberg was Veenoord in een flinke winter ook ijsherberg. Als iemand vroeger op schaatsen als eerste een bepaald traject had afgelegd, werd hij de baanmaker genoemd. In de gelagkamer van het bereikte café werd zijn naam dan met krijt op een zolderbalk geschreven. Roem en eer waren zo'n winter zijn deel en bij aankomst wellicht een bord snert! Zo heeft er in Veenoord ook menig naam "aan de balk" gestaan. Na een hardrijderij op de nabijgelegen ijsbaan, was de prijsuitreiking ook in dit herbergje. In 1963, toen er tussen Oosterwolde en Appelscha een fietspad werd aangelegd, is het huis afgebroken. Zo dus even een beschrijving van een pleisterplaats aan de Compagnonsvaart. Er zullen aan de vaart stellig veel meer van deze karakteristieke cafeetje s zijn onstaan met een soortgelijke functie voor de schipper en de streek. De afstand tussen Gorredijk en de Friese grens (Damshuis) was vroeger zes uur gaans (lopen); met de trekschuit ging het niet veel sneller. Gelegenheid om even te rusten en wat te gebruiken was dus belangrijk; en zeker ook voor de reiziger uit het verre Amsterdam: Domela Nieuwenhuis.