De Cornelia-Stichting
Cornelia Johanna Maria van Lynden 1860-1880
De Cornelia-Stichting, opgericht op 11 mei 1915, is vernoemd naar Freule Cornelia van Lynden,
de laatste afstammelinge van de Friese tak van de familie van Lynden.
Het initiatief daarvoor was genomen door Jacob baron van Pallandt nadat hij in 1896 het vermogen van zijn zwager
Reinhard Boelens baron van Lynden kreeg toebedeeld. In zijn testament had Van Lynden bepaald dat met zijn geld en goederen
een stichting voor behoeftige Friese kinderen moest worden opgericht en dat Van Pallandt die wens moest uitvoeren. Dat alles ter
nagedachtenis van Cornelia Johanna Maria, de enige dochter van Reinhard van Lynden en Maria van Pallandt, die in 1880 op twintigjarige
leeftijd was overleden.
Van vader op zoon
Cornelia Johanna Maria van Lynden 1860-1880
Cornelia werd geboren met, zoals een Fries spreekwoord het zegt, een zilveren lepel in haar mond.' Ze was barones en dankzij de afkomst en
rijkdom van haar ouders, behoorde ze tot de hoogste kringen in de Nederlandse standensamenleving. Cornelia's vader Rein van Lynden
(1827-1896) was grootgrondbezitter en eigenaar van vele boerderijen en huizen in Opsterland, een gemeente in Zuidoost-Friesland. Cornelia's
moeder was Maria Catharina (Marie) baronesse van Pallandt (1834- 1905). Zij waren getrouwd op 19 augustus 1859.
Het grondbezit, vele honderden, zo niet duizenden, hectares land,was in de familie sinds 1778. In dat jaar trouwde Reins grootvader, de
Gelderse edelman Rijnhard Frans Godaris baron van Lynden (1742-1819) met Ypkjen Hillegonda van Boelens (1756-1789). Zij was erfgename van
de schatrijke, maar niet adellijke Friese boer en grootgrondbezitter Ayzo van Boelens (1894-1782).1 Na hun huwelijk vestigde het echtpaar zich in
Beetsterzwaag, van waaruit zij in de loop der decennia nog meer land zouden aankopen, waardoor zij vrijwel geheel Opsterland in handen
kregen. Dit ging gepaard met grote sommen geld. Zo herinnerde een Friese adellijke dame zich later over de aankoop
van Terwispel, een dorpje ten zuiden van Beetsterzwaag: 'Terwispel is gekocht van de Idema's voor f104.000. Dit geld werd in
zilver, op twee boerenwagens overgebracht van Beetsterzwaag naar Heerenveen.
Opvoeding
Cornelia en haar moeder Marie van Pallandt
In de eerste jaren van Cornelia's leven vervulden haar moeder, geassisteerd door een kindermeisje, de hoofdrollen in haar opvoeding. Die opvoeding
was van jongs af aan conform negentiende-eeuwse maatstaven gericht op de toekomstige rol die vrouwen zouden gaan vervullen: die van
moeder en echtgenote. Cornelia kreeg het mooiste en duurste speelgoed om mee te spelen. Ze had een prachtige pop
en een minutieus nagemaakt poppenhuis met daarin onder meer een kroonluchter met minikaarsjes,
een porseleinen serviesje en een hemelbedje met baldakijn.
Cornelia werd opgevoed met het aristocratische standsbesef en met de normen en waarden
die bij de adel hoorden. Vanaf ongeveer haar zesde jaar kreeg zij een gouvernante van
wie ze Nederlands leerde lezen en schrijven. Toen ze wat ouder was, kwam er een Franstalige
gouvernante in huis, die de opvoeding grotendeels overnam. Dat was de Zwitserse Marie
Elisabeth Barbara Bâhler, geboren in Bern in 1845.
Het buitenleven in Beetsterzwaag
Lyndensteyn
Cornelia werd op 18 mei 1860 geboren in het huis aan de Alexanderstraat 12 in Den Haag en werd datzelfde jaar in die stad gedoopt. Van Lynden
had de statige villa aan de Alexanderstraat in 1859 gekocht.
In Cornelia's kinderjaren verlieten ze Den Haag geregeld om op bezoek te gaan bij de ouders van Marie van Pallandt op
kasteel Neerijnen of bij Cornelia van Borcharen, de moeder van Rein van Lynden op Huize Lyndensteyn in Beetsterzwaag.
Wanneer zij naar Friesland afreisden, verbleven zij, bij gebrek aan een eigen buiten, de eerste jaren in het zogenoemde Eysingahuis, dat
140 meter van Lyndensteyn aan de Hoofdstraat stond.
In 1864 Huize Lyndensteyn die functie over en verbleven ze sindsdien met de kleine Cornelia hier
voor langere perioden, vooral 's zomers en in het najaar. De Van Lyndens leidden er een leven op stand, zoals ook de verwante families Harinxma thoe Slooten
en Lycklama â Nijeholt. Met hun luxe levensstijl zouden deze families tot in de twintigste eeuw een stempel drukken op het leven in Beetsterzwaag.
Apotheek
De achterzijde van het huis.
In Opsterland raakte Cornelia bekend als een sociaal bewogen en meelevende freule, die zich inzette voor hulpbehoevenden in
Beetsterzwaag en omgeving. Dit beeld is sterk ingegeven doordat zij in 1872 op twaalfjarige leeftijd een eigen kruidenapotheekje begon, waar
veel buurtbewoners met kleinere medische klachten terechtkonden. Het was een speelse en tegelijkertijd serieuze aangelegenheid, gezien het
aantal 'patiënten' die zich bij Cornelia meldden. Cornelia begon haar apotheekje in het groot uitgevallen kippenhok dat
Johannes Mook voor haar ouders had getimmerd. Ze kwam op het idee doordat ze via haar ouders de beschikking had gekregen over enkele
volksgeneeskundige recepten. Volgens overlevering waren die afkomstig van haar grootmoeder Cornelia van Borcharen, die een dochter was van
een azijnmaker in Gorinchem. Daardoor was zij van jongs af aan goed bekend met zowel de huishoudelijke gebruiksmogelijkheden als de medische
voordelen van azijn. Deze kennis zal ze hebben verwerkt in haar eigen recepten, die na haar overlijden in handen kwamen van haar
kleindochter.
Cornelia nam haar taak uitermate serieus en ging consciëntieus te werk. Zo hield zij in een schriftje in correct en keurig geschreven Nederlands bij wie haar 'patiënten' waren en om welke middeltjes zij
kwamen.
Het patiënten schrift.
Cornelia's lijst met 'patiënten' besloeg slechts drie bladzijden in haar schriftje en moet worden beschouwd als een momentopname van haar
activiteiten in 1872. De volwassenen om haar heen zagen in het twaalfjarige meisje met haar eigen apotheekje een gezond kinderspel. Zelf
beschouwde Cornelia haar hulpbetoon wel degelijk als een ernstige aangelegenheid. Dit paste bij haar karakter, dat door bekenden werd
omschreven als sterk sociaal bewogen, bescheiden, nederig en behulpzaam. Het paste ook bij haar opvoeding en stand. De adel, vooral de
vrouwelijke adel, zette zich van oudsher in voor de armen. Liefdewerk werd gezien als een christelijke en adellijke
plicht. Dit speelde nog eens extra toen zich in de eerste helft van de negentiende eeuw in de
armenzorg nieuwe ontwikkelingen voordeden.Naast de traditionele armenzorg door kerkelijke
diaconieën en burgerlijke armbesturen, werden toen steeds meer particulieren actief. Dat leidde
tot het oprichten van scholen, ziekenhuizen en instellingen vooronder meer 'verwaarloosde kinderen', weeskinderen en voormalige prostituees.
Tuberculose
Het patiënten schrift.
Rond 1875 werd duidelijk dat Cornelia aan tuberculose leed waarschijnlijk aan 'chirurgische tuberculose'. Dat is een tbc-variant die de been- en
gewrichtstuberculose omvat en niet besmettelijk is, zoals de meer bekende open longtuberculose. Vooral bij chirurgische tuberculose verergeren
de klachten maar langzaam. Het heeft bij Cornelia daarom lang kunnen duren voordat een arts de juiste diagnose kon stellen. Bij bottuberculose
is namelijk geen sprake van het ophoesten van bloederig stinkend slijm.
Door Cornelia veel te laten rusten en gezond te laten eten, hoopten Rein en Marie van Lynden dat Cornelia's ziekte zou worden onderdrukt.
Van Lyndens hoop op genezing van zijn dochter verdampte snel in de weken die daarop volgden.
Ruim acht maanden later, op 26 mei 1880 om half zeven 's avonds, overleed jonkvrouwe Cornelia Maria Johanna baronesse van Lynden daar op twintigjarige leeftijd in bijzijn van
haar ouders en enkele andere familieleden. Drie dagen na haar overlijden, op 31 mei 1880, werd Cornelia begraven
in Beetsterzwaag. Ze werd bijgezet in een grafkelder enkele kilometers van Lyndensteyn, die baron Van Lynden in 1878 had laten aanleggen.
Na Cornelia zouden alleen haar ouders er nog ter aarde worden besteld. Op het familiegraf is zij de enige die een grafzerk heeft gekregen.