Pageviews = 2Blz = 1

Ferdinand Domela Nieuwenhuis

Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Hij werd geboren op oudejaarsdag 1846 als vijfde kind in het gezin van de welgestelde professor/dominee Ferdinand Jacobus Domela Nieuwenhuis. Door zijn afkomst leek hij voorbestemd om jurist, dominee of hoogleraar te worden; een bijna gebruikelijke gang van zaken in zijn aristocratische familie. Aanvankelijk leek het ook dat zijn leven die weg zou volgen, maar er zou een keerpunt komen: op de valreep van het oude jaar was een man geboren die nieuwe hoop zou brengen in de harten van duizenden mensen. Zijn voorouders waren van Deense, Duitse en Nederlandse afkomst en zijn moeder had een Engelse vader. Natuurlijk heeft het niet aan zijn internationale stamboom gelegen dat hij later als socialistisch voorman ook in het buitenland groot gezag zou heb­ben. Laten we het op een symbolische betekenis houden: zijn voorouders stonden hem niet in de weg. De naam Nieuwenhuis was door een Deense voorvader meegeno­men naar Nederland. In Denemarken was dat Nijengaard. Het woord gaard betekent huis, hoeve of omheinde ruimte. We vin­den het bij ons nog terug in boomgaard. De vertaling van Nijengaard in Nieuwenhuis lag dus voor de hand. De vader van de kleine Ferdinand -niet zonder ijdelheid- plaatste daar nog eens zijn moeders achternaam, Domela voor. Daarmee was ook de Duitse afkomst in de naam vastgelegd. Het was in die tijd haast gewoon dat kinderen al jong met nabije sterfgevallen te maken kregen. Ook het gezin van Ferdinand Jacobus Domela Nieuwenhuis ontkwam daar niet aan, en zo moest de jonge Ferdinand op tienjarige leeftijd zijn moeder mis­sen. Het zal diep hebben ingegrepen in het leven van het gevoeli­ge kind. Misschien heeft het bijgedragen tot een zekere gehardheid voor de latere tegenslagen in zijn leven. Zijn vader hertrouwde spoedig met een erg rijke vrouw, die naast een riante woning nog een fraai buitenverblijf bezat. Financiële problemen heeft de latere socialist in zijn jeugd dan ook niet gekend. De professor in de Theologie trad éénmaal in de maand op als predikant in de Oude Lutherse kerk in zijn woonplaats Amsterdam. Hij was een imponerende zelfbewuste man en toegerust met "de gave des woords", trok hij volle kerken. De zoon wilde worden als de vader en een studie theologie was daardoor bijna vanzelfsprekend. Het spreektalent had hij ook meegekregen van zijn vader evenals diens zelfbewuste persoonlij­ke structuur. Na voltooiing van zijn studie in 1870 nam hij een beroep aan in Harlingen en werd zijn huwelijk met Johanna Lulofs voltrokken. Als jong predikant kwam hij voor het eerst in aanraking met de slechte sociale omstandigheden van de arbeiders. Domela, zoals we hem verder in dit opstel zullen noemen -het was ook de naam die later in de Zuidoost-Friese venen zou worden gebruikt- besloot iets voor die mensen te doen. Hij bemiddelde in een arbeidsconflict en deed onderzoek naar de omstandigheden van de betrokkenen. Het verbaasde de mensen dat dominee niet praatte over geloof en kerkbezoek, maar wilde weten hoe ze de eindjes aan elkaar moesten knopen. In Harlingen werd zijn sociale bewustzijn geboren.

Domela in de Friese venen

advertentie
Al vroeg kwam in het laagveengebied verzet op gang. In 1838 werd in Tijnje al gestaakt. De staking werd met harde hand gebroken; op verzoek van de burgemeester werd er politie en infanterie op afgestuurd. Hoewel de stakers werden gedwongen om het werk te hervatten, kwam er toch een kleine loonsverhoging uit de bus: per vierkante roede veen (16m2) werd een dubbeltje meer betaald! Het bollejeijen zou later een haast jaarlijks terugkerend verschijnsel worden! In 1890 kwamen de arbeiders in Nijbeets in opstand. Domela kwam in openlucht spreken voor zo'n tweeduizend mensen. Hij was bij iedereen in de Friese venen toen al bekend. Zijn naam werd in Friesland uitgesproken als Dommela, en ze noemden hem "Ús ferlosser" (onze verlosser). Het maakte een grote indruk op hen dat een deftige meneer -hij verscheen altijd in een keurig zwart pak met hoed- zich om hun lot bekommerde. Met hem verscheen er een man in hun midden die hun problemen begreep en soms ook financiële steun bood, ja zelfs voor hen in de gevangenis had gezeten. Zijn majesteitsschennis werd opgevat als een actie tegen het hoogste onderdrukkende gezag. De boodschap die hij bracht was eenvoudig: "Neemt uw lot in eigen hand". Bij stakingen drong hij aan om vol te houden en zo de bazen te laten zien dat zij gezamenlijk een vuist konden maken. Door zijn optreden werd hij vereerd en in bijna alle krot­ten en klinten hing een portret van hem. Domela sprak voor de veenarbeiders en reisde dan veel en met allerhande vervoermiddelen. De trekschuit zal daarbij geweest zijn, maar zelfs de hondenkar. Het zal een vreemd gezicht geweest zijn, de deftige meneer in zijn zwarte pak gezeten op een hondenkar, begeleid door een eenvoudig of sjofel geklede man. Alleen zijn fysieke verschijning- de man met de prachtige zelfbewuste profetenkop- wekte al ontzag. Rustig en weloverwogen sprak hij zijn redevoering uit, terwijl soms tientallen politieagen­ten en soldaten, met de bajonet op het geweer, aanwezig waren om eventuele gewelddadigheden te voorkomen.

Stakingen in Appelscha

Domela
In het hoogveengebied dat het eindpunt werd van de Opsterlandse Compagnonsvaart- het grote complex bij Appelscha en Fochteloo- kwam het veel later tot verzet tegen de dwingelandij van de bazen. Op 22 maart 1888 brak in Appelscha een grote staking uit. De cri­sis in de venen had een dieptepunt bereikt; in meerdere veenstre­ken in het noorden van het land werd dat voorjaar gestaakt. Steenkool en petroleum waren in opkomst, daardoor liep de vraag naar turf terug en was de werkloosheid groot. De inkomsten van de veenbazen daalden en ook daardoor waren ze tot weinig concessies bereid. De eisen van de arbeiders waren hoger loon en afschaffing van de gedwongen winkelnering. Op 26 maart kwamen zestig militairen naar Appelscha. Zij werden gehuisvest in de kerk en de pastorie van de Doopsgezinde gemeente. De kerk bood dus onderdak aan de mannen die de onderdrukking van de arbeiders moesten bestendigen. Geen wonder dat later, toen Domela opriep om de kerk te verlaten, daar mas­saal gevolg aan werd gegeven. Toch kwam de staking tot een redelijk goed einde. De looneis werd door bemiddeling van de toenmalige burgemeester van Ooststellingwerf, R. van der Loeff, ingewilligd en voor het eerst was de gedwongen winkelnering ter discussie gesteld. Het is mogelijk dat de heer Van der Loeff echt wat heeft gevoeld van de nood der veenarbeiders; bij een latere staking probeerde hij de veenbazen te bewegen om op de looneisen in te gaan. In een brief aan de Commissaris des Konings prees hij de arbeiders om hun waardige houding en uitmuntend gedrag. Maar natuurlijk zal de massale deelname aan de stakingen in de venen de autoriteiten en de veenbazen toch hebben beangstigd. Naast de bereidheid om wat toe te geven, werd er in 1889 een detachement marechaussee in Oosterwolde gehuisvest. Men wilde dus duidelijk een machtsmiddel achter de hand hebben om de oproerige arbeiders in bedwang te houden. Dat angst een rol speelde bleek later toen een veenbaas aan de Commissaris der Koningin - Willem III was inmiddels overleden- schreef, dat hij bang was te moeten vluchten om het er levend vanaf te brengen. Er was dus duidelijk vrees voor revolutie. Domela, die in die roerige jaren verschillende keren in Appelscha sprak, en zich een volgeling van Karl Marx noemde, heeft natuurlijk wel revolutionaire woorden gesproken. In 1890 werd er, evenals in Nijbeets, weer gestaakt in Appelscha. Deze keer legden de vrouwen het werk neer; zij eisten een hoger loon voor het droogmaken van de turf. De mannen, de gravers dus, werkten door. Al gauw kregen ze opdracht van de bazen om ook te stoppen. Ze mochten niet eerder weer beginnen dan nadat de vrouwen het werk hadden hervat. Het werd een langdurige staking, maar door honger, en het dreigement van de veenbazen om dat jaar dan maar helemaal geen turf te graven, werd de staking gebroken. Tijdens deze staking sprak Domela tweemaal op één dag in de herberg van K. Zwart; `s middags voor tweehonderd vrouwen en 's avonds voor vijfhonderd mannen. Altijd benadrukte hij dat staken een sterk machtsmiddel was. Dat de regering toch wel nerveus werd bleek ook uit het instellen van een enquêtecommissie die in 1891 onderzoek deed naar de arbeidsomstandigheden in ons land. De leidster van de vrouwenstaking in 1890, Janke van Vondel-Binnema, werd als enige vrouw door deze commissie gehoord. Zij verklaarde dat het uit moest zijn met de verbrandingen en verdrinkingen van kinderen. De moeder hoorde bij de kleine kinderen thuis en niet in het veen.

Veranderingen na 1880

Scheuring bij de socialisten
Na 1880 vond er bij de arbeiders een cultuuromslag plaats. Socialistische leiders kwamen in het dorp spreken en voormannen van de arbeiders bezochten elders vergaderingen. De boodschap van Domela en anderen was goed begrepen en tegen het einde van de tachtiger jaren hadden zij zich georgani­seerd in de aan de Sociaal-Democratische Bond verwante vakvereniging "De Eendracht". Onder voorzitterschap van de al genoem­de Bruin Tjibbes Bruinsma had De Eendracht de leiding bij de staking van 1890 en bij de vrouwen dus Janke van Vondel-Binnema. Zij richtte de vrouwenvereniging "Voorwaarts" op. Bij enkele kleine verveners, die soepeler optraden tegen hun personeel, werd niet gestaakt. Deze arbeiders hadden geleerd om soli­dair te zijn en gaven financiële steun aan hun stakende collega's. Ook leerden de arbeiders het zingen van socialistische strijdliederen. Bij gezamenlijk optrekken door het dorp of bij een demon­stratieve optocht naar het gemeentehuis in Oosterwolde, was dat met elkaar zingen een bindende factor. Op de melodie van de Marseillaise, het revolutionaire Franse volkslied, zong men:
    Op, mannen broeders, saam verenigd!
    Op, broeders sluit u bij ons aan!
    Uw smart, uw lijden zij gelenigd!
    Ras moge 't uur der vrijheid staan!
    0, worde eens die zware keten,
    Sinds eeuwen door het volk getorst,
    Die loodzwaar drukt op ieders borst
    Door 't vrijheidsvuur van een gereten!
    Op, voor de vrijheid op!
    Weg met de slavernij!
    Waakt op! Waakt op!
    Voor 't heilig recht der mensen kampen wij!
De vrouwen zongen bij demonstraties het Mariannelied, speciaal gericht op de bevrijding van de vrouw. Taal en inhoud zijn typerend voor de tijd waarin velen hoopten op een revolutionaire omslag. Er spreekt een blinde haat uit tegen degenen die hen alle ellende hebben aangedaan; de ellende van de hongerende kinderen, de verbrandingen en verdrinkingen door te weinig toezicht, en vooral tegen het altijd weer behandeld te worden als tweederangs mensen. Het lied zweept op om zelfbewust en met respect voor de eigen persoon te leven. Uit de volgende strofe spreekt duidelijk de behoefte aan emancipatie van de vrouw:
"Ik eis van de man, dezelfde plichten,
dezelfde rechten voor de vrouw."
Het Mariannelied is een noodschreeuw om bevrijding van velerlei dwingelandij: vrouwen moesten werken in het veen; bij thuiskomst was er het huishoudelijk werk; het eeuwige verstellen van kleding -5 procent van het gezinsbudget werd besteed aan naai- en stopgaren. Dan waren er de kinderen en veelal kwamen er meer kinderen (angst voor zwangerschap), en ook gingen er kinderen. En 's avonds in bed vond de afgebeulde vrouw haar man die zijn enig plezier wilde; het zal niet altijd even boeiend geweest zijn.

Domela Nieuwenhuis in Appelscha

Domela
In 1889 werd gestaakt door arbeiders die, betaald uit de Reservekas, werk was verschaft. Zij weigerden te werken voor een loon dat tot 25 á 30 cent per dag was gedaald. Domela sprak op 30 maart van dat jaar in het café van K. Zwart bij de eerste brug in Appelscha. Waarschijnlijk was dit voor de staking tegen de Reservekas; de staking wordt althans in de toespraak niet genoemd. De burgemeester van Ooststellingwerf, de reeds genoemde R.van der Loeff, was hierbij aanwezig. Hij heeft Domela's redevoering nauwkeurig genotuleerd om zo te kunnen rapporteren aan de Commissaris des Konings. De burgemeester schreef in zijn vertrouwelijk rapport aan de com­missaris dat de opkomst zo groot was, "dat eene vrij grote schare zich moest getroosten buiten te staan voor opengeschoven of uitgenomen ramen" en ook: "De rede was over het geheel en naar hetgeen men daarbij doorgaans verwachtte, kalm en ook het debat werd op waardige wijze gevoerd, enz." In die redevoering keert Domela zich duidelijk tegen het privaat bezit. Hij zei: "De venen aan de veenarbeiders, de mijnen aan de mijnwerkers en het land aan de landbouwers. De aarde moet terugkeren in gemeenschappelijk bezit van ons allen." Ook gaf hij aan dat Nederlander zijn voor arbeiders niets voorstelde: zij hadden wel plichten, maar geen rechten. Zo hadden zij wel de plicht om het land als soldaat te die­nen. Hij betoogde: „De wet noodzaakt uwe zonen om in het leger te dienen: want zij die geld hebben geeft zij gelegenheid zich vrij te kopen". Eens zou Domela zelf, zoals al vermeld, een vervanger voor zijn zoon kopen! Verder pleitte hij in zijn toespraak voor algemeen kiesrecht. In 1895, enkele maanden na een socialistencongres in Zürich zou hij zich tegen het parlementaire systeem keren. Hij wees verder met het volgende verhaaltje op de noodzaak om zich te organiseren. "Wilt ge 't met voorbeeld gestaafd zien? Een reiziger ontmoet op zijn weg een rotsblok, dat den gehelen weg verspert. Hij kan het niet oplichten of verwijderen. Angstig bekommerd gaat hij den nacht tegemoet, dien hij daar onder den blooten hemel zal moeten doorbrengen. Daar komt een tweede, een derde, een vierde reiziger, en ieder beproeft het, maar blijkt even onmachtig. Samen zitten ze daar bedrukt ter neder, tot één hunner op de gedachte komt: ieder onzer was wel niet in staat het te verwijderen, maar laten wij het te zamen eens beproeven, wie weet of het ons niet gelukt. En ziet, wat ieder op zichzelf niet kon doen, met vereenigde inspanning van alle krachten wijkt het rotsblok en vrij en ongehinderd vervolgen ze hun weg. Zo ook gij, Mijne Hoorders! Die reizigers zijt gij, dat rotsblok is de ellende, de armoede. Niemand zal daarin uitkomst brengen, gij moet uw eigen verlos­ser zijn, en dat kunt ge slechts door vereeniging. Daarom, nog­maals, vereenigt u! Dan zult gij een macht worden, waartegen anderen niet opkunnen, en dan zult gij krijgen: brood, recht, geluk en vrijheid voor allen!" Hier sprak de dominee die hij eens geweest was: in dit voorbeeld was duidelijk sprake van zinnebeeldige overeenkomst met een bijbelse gelijkenis. Nog een voorbeeld van zijn afkeer van privaat bezit was het vol­gende: "een schrijver uit de 19de eeuw had groot gelijk toen hij zeide: de eerste mensch die eene omheining plaatste om het land, dat hij in gebruik had, en daarna gebood: hier blijft gij all - deze mensch is de oorzaak van alle ellende; dat is de oorsprong van het privaat bezit, en zo is de arbeider afhankelijk geworden van den bezitter" Deze redevoering zal standaard geweest zijn voor de vele toespraken die hij had afgestoken: altijd pleitend tegen het in privé bezit hebben van grond en bodemschatten, betogend tegen alcoholgebruik en er steeds op hamerend dat men met vereende krachten het lot in eigen hand moest nemen. Marx's "proletariërs aller landen verenigt u." klonk er in door. Ondanks de gemoedelijke rapportage van de burgemeester aan de Commissaris des Konings, was de rede revolutionair: het betekende toch dat Domela de bezitters van veen en grond wilde onteigenen.

De betekenis van Ferdinand Domela Nieuwenhuis voor de veenarbeiders

Domela op latere leeftijd
Van grote betekenis is geweest dat iemand "van de andere kant", die der bezitters, was overgestoken naar de verdrukten. Hij had voor hen gevangenschap en vernedering getrotseerd en was tenslotte zelf ook bezitloos geworden door het vele geld dat hij in de zaak van het socialisme had gestoken. Hierbij moet vermeld worden dat hij ook geld had verloren door verkeerde beleggingen en het uitlenen van geld dat nooit terug kwam. Maar hij trok gemakkelijk zijn beurs voor de zaak waarvoor hij streed. Tenslotte zouden de arbeiders en enkele wat rijkere sympathisanten hem door het instellen van een speciaal fonds, een financieel onbe­zorgde oude dag bezorgen. Dat een "mijnheer" zich voor hen inzette, en vooral ook iemand die kon praten op het niveau van burgemeesters en ministers, maakte het juist belangrijk dat die mijnheer hen als gelijke behan­delde en met u of gij aansprak. In de tijd dat Domela optrad was het hoogst ongebruikelijk dat iemand uit de zeer gegoede burgerij zo met arbeiders omging; überhaupt met arbeiders omging. Juist het als heer komen, keurig in een zwart pak, verhoogde de waarde van zijn woorden. De meeste arbeiders hadden een minderwaardigheidsgevoel tegenover "voorname mensen maar deze mijnheer was van hen en stond in hun midden. Het vroeger gehoorde: "it bin mar arbeidersminsken" hoeft niet vertaald te worden. Juist Domela kon door het hiervoor geschetste aan hun overbrengen dat ze niet "maar arbeiders waren". Dit oproepen tot zelfrespect was van groot belang: de arbeiders moesten uiteindelijk zelf de verbeteringen bevechten. Domela leerde hen dat zij - mits ééndrachtig- die strijd konden voeren. De hoop die hij in de krotten en klinten en in de piepkleine, door de veenbazen gebouwde huisjes bracht, is als een schokgolf door het hele gebied gegaan; er zouden betere tijden aanbreken voor de arbeiders en hun kinderen. Die hoop deed leven en zingen: strijdliederen! Alles wat Domela in de Tweede Kamer (1888-1892) en in redevoeringen heeft bepleit is later in vervulling gegaan:
  • minimumloon
  • een zieken- en pensioenfonds voor arbeiders
  • een achturige werkdag
  • een werkverbod voor kinderen beneden 15 jaar
  • betaald zwangerschapsverlof
  • afschaffing van de gedwongen winkelnering (1907)
  • algemeen actief en passief kiesrecht voor mannen (1917)
  • algemeen kiesrecht voor vrouwen (1922)
  • voor jongeren vier uren werken en vier uren scholing per dag
  • een Bureau voor de Statistiek
  • uitkering bij bedrijfsongevallen

Wie dit indrukkende lijstje doorleest verbaast zich er bijna over dat Domela nog niet aan crêches heeft gedacht voor de kinderen van de droogmaaksters van de turf. De veenbazen zouden er meewarig om hebben gelachen, zoals ook zijn medekamerleden meewarig hun schouders ophaalden bij het aanhoren van zijn voorstellen in het parlement. Op 19 november 1919 overleed Domela, gesloopt door de ziekte van Parkinson. Hij werd gecremeerd in het crematorium te Driehuis - Westerveld. De arbeiders waren hem niet vergeten: langs de route naar het Centraal Station stonden meer dan tien­duizend zwijgende mensen. Veertien bootwerkers droegen de kist. Politieagenten salueerden. Er waren honderden kransen. Op verzoek van de overledene werd er niet gesproken. Eens had hij gezegd: Hier liggen de doden en liegen de levenden. Typisch de wat cynische Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Us ferlosser was niet meer.