De Turfschippers

parlevinker
Behalve voor afstroming was de vaart in hoofdzaak voor de turfschippers aangelegd. Daarnaast werd het de vaarweg voor aanvoer van meststoffen en bouwmaterialen en afvoer van landbouwprodukten en rondhout. Bij strenge winters konden ook de ingevroren schippers deze weg benutten voor bijvoorbeeld familiebezoek, "op redens oer". Het is ondoenlijk om namen van schippers te noemen, daarvoor waren er veel te veel. In 1749 telde Gorredijk, waar door zijn ligging aan de weg naar buiten, de Friese boezem, de meeste schippers van dorpen aan de compagnonsvaart woonden, er 32. Daaronder waren een Hollandsvaarder en zes grootschippers, dat wil zeggen zeevaarders als op de Sontvaart naar de Oostzee. Er was trouwens ook een "suitelschipper" bij, een parlevinker ofwel deze Jelle Broers is potschipper geweest. In 1816 hadden 41 schippers in dit dorp hun domicilie, in 1829 waren dat 33 schippers en 40 schippersknechten.
Gildevlag.
Dit grote aantal schippers in Gorredijk had rond 1800 een gilde, het schippersgilde "Eendragt maakt magt". Het had een eigen vlag, groot 3.70 bij 6.75 meter, waarop de wapens van Nederland, Friesland, Opsterland en Gorredijk, met daaronder de woorden "Vivat het schippersgild Fendragt maakt magt" en onderaan twee personen met in hun hand en op hun hoofd de attributen van Mercurius en Neptunus. Ook had het gilde een zogenaamde bodebus uit 1785, een zilveren insigne als onderscheidingsteken voor een bode. Op het schild waren gegraveerd een turfschip, een hond en een kat, twee ineengeslagen handen en het wapen van Gorredijk, met op de achterkant "De Schippers Gilde Bode van het Vlek Gorredijk". Dat het gilde in elk geval in het derde decennium van de i9de eeuw nog bestond, blijkt uit een in 1840 onder het pseudoniem Kees uit de Woadkant gepubliceerd werkje van de Gorredijkster schippersknecht en later schipper Kornelis Harkes Landmeter (1790 - 1871). Hierin staat een ter gelegenheid van "des schippers vreugdedag, die thans weer aanbreken mag" geschreven vers "Eenige dichtregelen voor den kastelein D.G.Stiemstra, op het Schippersgild te Gorredijk". Daar deze Douwe Gerbens Stiemstra eerst in 1823 de eerder door zijn overleden vader gedreven herberg "De Roode Leeuw" overnam, op de hoek van de Dubbele Straat (Hoofdstraat) en de Kerkewal, heeft het gilde dus na die tijd nog bestaan. De volgende passage van het vers was gericht tot de "officieren, die deze plechtigheid mee vieren":
Wilt vergenoegd uw werk verrichten,
Kwijt u vlijtig van uw plichten,
Opdat elk der schipperij
Met u wel tevreden zij.
God wil dan uw werk beloonen,
Met Zijn zegen u bekroonen.
Bodebus uit 1785

Voor "al de vrinden, die zich in dit gild bevinden" was de wens:

Leeft als broeders met elkaar;
God wil u dan in dit jaar,
Ja, in al uw levensjaren,
In het zwerven op de baren,
Altoos u ten leidsman zijn;
Dit wenscht u de kastelein!
De roef de huiskamer van de schippersvrouw.
Het zware bestaan van een schippersknecht werd beschreven in het vers "Schippersfeint". Zijn slaap op boekweitdoppen, waar de vlooien hem bijten, moet 's morgens "mei 't lamieren van de dei" al worden afgebroken, voordat de schipper hem uitvloekt en snauwend orders geeft. Bij slecht weer half verkleumd en soms doornat een hele dag aan het roer staan is geen pretje. Ook 's nachts en op zondagen moet hij wel werken, zoals in de lijn lopen. Als het schip stil ligt, moet het worden geschrobd en geteerd, gerafeld oud touw gedraaid of zijn oude kleren genaaid. Hans de Jong heeft in De Woudklank eens vermeld, dat sommige turfschippers 's morgens vroeg de dauw van het schip spoelden, omdat ze hadden ondervonden dat die de teer van de luiken vrat. Uiteraard hadden niet alleen de schippersknechten een hard leven, dat gold eveneens voor het schippersgezin zelf, De vrouwen hadden verschillende verplichtingen naast hun zorg voor de huishouding, met vaak veel kinderen in een krap achteronder, op een dekschip zonder - en op een paviljoenschip met een geringe opbouw. Eerst op een roefschip verschafte de roef meer stahoogte. Ze waren ook vaak roergangster of liepen, ook wel met kinderen, "yn 'e beage", in de lijn, en verzorgden het "loegjen", het opzetten van de turf Dat laatste moest met veel zorg geschieden, de deklast of opperlast moest voldoende vast op het dek geplaatst worden. In zijn gedicht "Skipperswiif" heeft Jelle Hendriks Brouwer (1900 - 1981) een schippersvrouw in de lijn zo omschreven:
Swier swinge yn'e line.
Hja hinget swier te swingen yn'e line
En dûkt de skouders op in mêde maat;
lenselde reis, hoe't ek de fearten wine,
lenselde stap nei stap op 't smelle paad.
vervoer over water van melk.
vervoer over water van hout.
In later jaren had Gorredijk een afdeling van de Schippers Vereeniging Schuttevaêr, opgericht in januari 1875 op initiatief van schipper Hans Ruurds Eizinga en aanvankelijk 27 leden tellende. Het doel was niet alleen op te komen voor de belangen der binnenschipperij in het algemeen, maar speciaal voor die van handel, fabriekswezen en schipperij in het dorp zelf, Dat blijkt ook uit de beroepen der drie bestuursleden: naast Eizinga waren dat de vervener Pieter Brons en de apotheker Simon Gerhardus Zwart. De afdeling hield zich hoofdzakelijk bezig met verbetering van de vaart naar Oldeboorn en van die in het dorp, met name de walbeschoeiingen en stalten, ook die in de sluis. Deze had namelijk twee kolken, respectievelijk lang 104 en 52 meter, waarin zoals eerder gemeld ook wel schepen lagen te laden of te lossen, terwijl ook beurtschepen hier oorspronkelijk wel hun ligplaats hadden. Ook deze vereniging had een (nationale) vlag met daarin de letters S.V.S., die de president ten tijde van de Algemene Vergadering aan zijn woning of vaartuig moest laten hangen. Blijkbaar was de afdeling geen succes, want al vijf jaar na de oprichting deelde de gewezen secretaris aan het hoofdbestuur mee, dat deze als ontbonden kon worden beschouwd. De bestuursleden hadden hun functies neergelegd, daar de ambitie bij de leden geheel vervlogen was. De contributie á één gulden per jaar, in bijzondere gevallen met maximum een kwartje te verhogen, zal daarvoor niet de reden zijn geweest. Dat ondanks het zware werk zowel graver als schipper gevoelig konden zijn voor het mooie van een voorjaars-zonsopgang, heeft de Gorredijkster onderwijzer Thomas van der Schaaf (1878 - 1955) treffend vastgelegd in het volgende gedicht, waarmee dit overzicht kan worden afgesloten:
Schip met 'oploege' deklast.
Yn'e beage
Yn'e beage
En doe't it tsjin 'e loft mar ejkes blauwe,
Doe wie de graver al op reis nei 'tfean,
Doe hie de skipper, heal pas yn 'e klean,
De kape al iepenskood, om 't waar te skouwen.

It liket skoan; sa'n loft is te betrouwen;
Der ôf der út! Der is sa lang net fearn;
En elk begiypt: it moat wat hastich gean,
"Kom jonge, beage ree en los de touwen."

It streket oan de kimen, giel en read;
In earste striel spriedt glâns oer fjild en feart;
De râne riist, dy't rûnte wurde sil,
En, kinn' de lju foar soks gjin tiid hast fine,
Dochs, ejkes slopper hinge krekt de line,
En stie de graver by syn kroade stil.